dinsdag 19 november 2024

Hoofdstuk 3. "Mijn huwelijk" deel 3 "Koning of toch niet?"

 


Hoofstuk III mijn huwelijk; deel 3. “Koning of toch niet?”. 

In die periode van 1929 ontstond er onenigheid in de schutterij Sint-Bavo van Nuth, waarvan een groep met de trom, kleren en geweren op de vlucht sloeg, en waarvan enkele anderen, daarbij ook mijn huisbaas, met de vogel en de vlag zaten te kijken. Mijn huisbaas was garant voor die vogel en vlag, en daar de kleren enzovoort betaald waren door de inwoners van het gehucht Hunnecum, sloten zich die inwoners van dat gehucht aan bij de vogel- en de vaanpartij van mijn huisbaas. 

Ikzelf had echter nooit mijn tijd verspild om met een schutterij de dorpsfeesten en herbergen af te reizen, doch wie kan zeggen wat de dag van morgen kan gebeuren.

Toen ik op zekere namiddag van de koolput thuiskwam, en net zat te eten, kwam er een gebuur en vroeg mij om ook aan te sluiten bij die vogel- en vlagpartij, en om de vogel te dragen omdat men bang was dat de trompartij zich van de vogel zou meestermaken als zij door iemand buiten werd gedragen. 

Tussen het eten door aanhoorde ik  dat gepraat en dacht bij mijzelf: nee  dat is niets voor mij.  Maar mijn vrouw nam echter het woord en zei wat ik ook had kunnen zeggen en zelf ook reeds had bedacht, maar wel op een dusdanige toon, alsof ik evenals haar vader de meest buigzame pantoffelheld was, en kleineringen heb ik nooit goed kunnen verdragen. Toen mijn vrouw en die gebuur uitgepraat waren, zei ik: “wel ja, aan zo'n schutterij heb ik al dikwijls gedacht, dat zou me wellicht wat afwisseling zou kunnen brengen”, en zo werd ik toen onvoorbereid koning van een halve schutterij, die de vogel zou dragen. 

De dorpspolitiek stak ook in de schutterij, want de trompartij genoot de steun van de nieuwe burgemeester Starmans, en mijn huisbaas was een der gekozenen op de lijst van de vroegere burgemeester Cremers. Met een bevel van een normaal gezag: “ eerst verzoenen en dan pas de straat op”, zou een einde zijn gemaakt aan deze dorpstwist in een schutterij, maar zowel het gerecht en ook het Limburgs Dagblad hebben er wekenlang hun tijd  en krantenkolommen mee gevuld.

Met dat stuk schutterij trokken wij op een zondag naar een naburig dorp op schuttersfeest op een weide. Wij hadden niets anders dan de vogel en een vaan of vlag.  In die die weide, een boomgaard, kwam onverwachts  mijn vrouw met de kinderwagen, tot bij ons aan de tafel, en zei, hier, “Gij bent voogd, zorg voor het kind” en daarmee was mijn vrouw weer weg zonder kinderwagen. “Op uw gezondheid”, en wij pakten er een pintje op, want goede schutters worden niet gauw kwaad. 

Daarna begon onze aftocht naar huis, toch eerst naar de kermiskraam waar we een kindertrommeltje kochten. En zo ging ik toen als koning met de vogel op mijn borst, de kinderwagen voortduwend geflankeerd door de vlag en kermistrommeltje 'tim, tim, tim', vrolijk naar ons dorpje terug. Ons hele groepje hield zich uitstekend, maar op ons aller gezichten was het te zien dat we inwendig barsten van de lach, net als onze toeschouwers langs de straat in ons dorpje.

Uiteindelijk, rond kerstmis 1932, deed de rechtbank van Maastricht uitspraak in die schutterskwestie en beval de afgeving van de vogel en de vaan aan de trompartij. Om reden dat ik soortgelijke gerechtszaken beschouw als elke ander sport, had ik mijn onderdanen reeds lang vooruit gewaarschuwd voor dat eerste schot in gerechtszaken en nu gaf ik hun dan ook nog deze goede raad bij wijze van een koninklijke nieuwjaarswens, die op 31 december 1932 in het Limburgs Dagblad verscheen, maar dan in het Limburgs dialect:

 

Ex-koninklijke nieuwjaarswens.

 

Aw gow schuttesvrung 

Al zit ich hie auch aan ut vuur

Toch wol ich dat eine van uch hie bij mich stung

Want het is mich of krieg ich aaf en toe ein kuur

 

Veul Plezeer en lol hubver samen al gemaakt

Auch hub ich uch noets vergeite

Nei , ich haw in uch altied vermaak

Want vier waoren  jao deks es wie bezeiten

 

Zelfs noe noch in miene auwe daag

Hauw ich noch haup op ein Moesjelfies

Me ocherm, pas op, gooien daag

Het is versjrikkelijk es men de gazetten lies

 

Mit Sinterklaos, ger wit ich bin rechoet

Doe haw ich wirklich geinen aart

Mer van t kriskientje, schei mer oet

Dat heit us dit jaor nieks bespaard

 

Het is om oet zie vel te gaon

Vogel Vaan en al d’r duuvel kwiet

Dat men zoeget in de gazet zuut sjtaon

En dan auch nog aan het gerecht in t kriet

 

Es ouwe keuning : al ben ich eine erme drommel

Geaf ich uch eine goowe road :

Geaf aaf den hiele rommel,

En zeet dat ger uch ongerein versjtoat !

 

Want wat wilder noch nao den Bosch

Ich maak mich bang, geer doot eine domme paaf

Meugelijk komt geer dao neet mie los

En dan zidder nog veul sjlechter aaf

 

Noe mansluu zeet mer wat er doot

Ich wunsj uch allemaol ut beste

Doch gaot neet treure, hawt gooie mood

Want zonger treure  dat is het allerbeste

 

Ten sjlotte hub ich toch nog eine wunsj

Mer dat vaog ich apart aan Hanse

Doog bie de oetvaarstrede auch eine Nuujaorswunsch

Van eure auwe Keuning Janssen

Als het waar is dat lachen gezond is, dan heb ik mijn gezondheid gedeeltelijk aan die dorpsschutterij met haar twist te danken, want als ik eraan denk, dan moet ik nog altijd enorm lachen en dat doet mijn hart goed.  

Maar van 1929 tot einde 1932, dat is nog een heel eindje en daarom blijven wij met mijn verhaal ook maar in 1929. Zoals ik reeds zegde, was mijn vrouw Rosa veel afwezig. Hoewel ik vermoedde dat zij onder druk van haar familie stond, kon ik daar met zekerheid niets over zeggen.  

Eens zat ik na mijn werk met twee werkmakers in een café een pint bier te drinken, toen er een Zigeunerin in de deur verscheen, die zich als waarzegster voorstelde. Wij  gedrieën lachten om die vrouw waarop zij bij ons aan tafel kwam en al dus tegen mij zegde: “lach jij maar niet zo hard, want er staan u nog een hele reeks zware jaren te wachten. Gij treurt over de dood van een vrouw en ge hebt in uw huis een kind van haar, maar ge bent omringd door een complot van bedriegers die u ten val brengen”. Mijn twee werkmakers vroegen haar of zij soms hen met die bedriegers bedoelde, maar zij antwoordde, wacht maar geduldig af, dan zult ge het zelf wel ondervinden. Flauwe zeever dacht ik bij mezelf, maar toch niet mis gezegd. Pas vier jaren later dacht ik weer, maar te laat, aan die waarzegster. 

Nog drie onweerswolken kwamen in dat jaar 1929 de zon van het geluk in ons gezin verduisteren. 

Eerst kwam er een beenhouwer, een vroegere mijnwerker in, wie ik altijd mijn vertrouwen had gesteld. Mijn vrouw vroeg hem of hij onze weide niet wilde kopen en na wat gepraat te hebben verkocht ik hem onze weide. Zo verkocht ik in september 1929 onze weide aan die beenhouwer, maar tevens een koe. De weide zou hij voor 1 januari 1930 betalen, maar de koe zou hij, zoals dat gebruikelijk is, bij het in bezit nemen betalen. Een dag later stuurde hij een knecht om die koe af te halen en terwijl ik de koe aan die knecht overhandigde, zegde hij, alles is verder in orde. Dit gezegde kwam mij zeer verdacht voor en toen ik die middag naar mijn werk ging, liep ik even binnen bij die beenhouwer om nader uitleg over het gezegde van die knecht. De beenhouwer maakte zijn excuus en vertelde mij, dat mijn vrouw bij hem was geweest en daar zij dringend wat geld wilde hebben, had hij haar de koe maar betaald. Toch zo zegde hij, ik heb daarvoor wat laat nagedacht, maar dat doe ik nooit niet meer. 

Thuis sprak ik daar niet over met mijn vrouw, toch ik vond in huis geen geld van die koe en daarbij was nu ook die schuldbekentenis van 2000 schulden verdwenen, en volgens mijn vrouw bevond die zich “ in goede handen”. Zorg ervoor dat niemand zijn vingers verbrand aan die schuldbekentenis, was alles wat ik te zeggen had.  

Nu wist ik dat zich mijn vrouws broer en familie weer met mijn gezin bezighielden. 

Zij vertrouwden mij niet en begrepen pas later, dat ik zelf in de gelegenheid werd gesteld om naar de gendarmerie te gaan, met de vraag om een onderzoek te doen naar de verdwijning van die schuldbekentenis plus de verdwijning van ruim 2000 gulden. Mijn vrouw, haar broer en de beenhouder zouden dan mijn beste getuigen zijn.

In plaats van naar de gendarmerie te gaan met een klacht over verdwijning van die schuldbekentenis en geld, zoals het mijn plicht was geweest, ergerde ik mij aan de domheden van mijn vrouw en haar familie en dronk me weer meermaals zat, en beging ik al zo zelf de grootste domheid. 

Toen dan eindelijk de weide betaald moest worden, vroeg mij de beenhouwer om mij eerst met de broer van mijn vrouw in verbinding te  stellen, in verband met die schuldbekentenis, want hij was daaromtrent niet gerust. Gij bent over de toestand van mijn gezin veel beter op de hoogte, dan ik zelf gaf ik hem als antwoord, want ik weet niet wie in het bezit van die schuldbekentenis is, en daarbij krijgt u die weide immers vrij van hypotheek.  Tot slot van rekening ging ik met hem mee naar die broer van mijn vrouw, en vroeg hem of die  iets bekend was van de schuldbekentenis.  

Ja, gaf die schoonbroer, voogd van de wettige kinderen nog ten antwoord, ik dacht dat gij toch naar de notaris toe moest gaan, daarom heb ik ze naar de notaris gestuurd. Wel schoonbroerke, gij hebt mij niet vertrouwd en gij waard bang dat ik die tweeduizend gulden niet betaalde, en als ik nu volgens mijn recht zou handelen, dan betaalde gij zelf die tweeduizend gulden in mijn plaats, en dat had de hele familie reeds begrepen.

Hierop ging ik dan met de beenhouwer naar de notaris. Toen de beenhouwer de koopsom van de weide neerlegde en de notaris mij dat geld toeschoof, vroeg ik aan de notaris of hem iets bekend was over de schuldbekentenis. Ja, en daarmee haalde de notaris de schuldbekentenis tevoorschijn, en ik vroeg weer, mag ik die eens even zien? Na even op die schuldbekentenis gekeken te hebben, zegde ik, dat is mijn schuldbekentenis, hoe is die in uw bezit gekomen? 

Hoezovroeg de notaris. Hebt gij die dan in uw bezit gehad? Welzeker, notaris, maar ik heb haar allang vermist en vergeefs gezocht, hoe is die in uw bezit gekomen? De notaris wierp kwaad de papieren op tafel en zegde, nu moet ik van de familie ook niets meer te doen krijgen. 

De beenhouwer stond daar zichtbaar onrustig bij, maar ik kalmeerde de notaris, wees op de domheid van mijn vrouws familie, en verzocht hem om die tweeduizend gulden van de koopsom af te nemen. Daarbij wees ik de notaris op de dienst, welke de beenhouwer daarin had verricht, zodat deze beschaamd het notariskantoor verliet, om bij mijn schoonouders zijn verdiende compliment in ontvangst te gaan nemen. 

Van nu af aan was er dan ook geen spoor van orde in mijn gezin meer te bespeuren, de ene onweersvolk volgde op de voorgaande. 

Zo kwam ik in een nacht even na twaalf uur van de namiddagdienst van de koolput naar huis, en van op afstand zag ik dat het licht beneden aan was en dat er iets niet in orde was. Bang en voorzichtig, ging ik niet als naar gewoonte langs de achterdeur binnen, maar klopte ik op de voordeur, langs de straat, die onmiddellijk werd geopend door een zestienjarig meisje, een dochter uit het eerste huwelijk van de molenaars vrouw. Stomverbaasd vroeg ik, "wat doet gij hier?".  "Ik pas op de kinderen, madame is weg", antwoordde zij. Waar is zij dan naartoe? vroeg ik weer. Zij is voor een paar dagen naar België om wat te rusten, zegde zij. Naar België? vroeg ik, waar gaat zij dan naartoe? "Naar het dorp waar u geboren bent", heeft zij gezegd.

Naar het dorp waar ik geboren ben? Wanneer en waarmee is zij dan vertrokken? Om vier uur met de bus over Maastricht, antwoordde zij. Over Maastricht naar Vucht [bij Maaseik]? Maar was zij dan wellicht niet goed bij haar verstand? Hebt gij er niets aan gemerkt? Ach kom, u gelooft mij niet, verweerde zij. Nee, om van Nuth over Maastricht naar Vucht te gaan, daar hapert er in ieder geval toch iets aan. 

Wat zegt uw moeder dan ervan, dat gij een nacht alleen hier in huis moet blijven? "Wij hebben aan moeder gezegd, dat gij moet overwerken en dat gij morgenvroeg pas naar huis komt". Maar uw stiefvader weet dan toch dat diegenen, die met de trein naar de koolput komen, nooit op middagdienst hoeven over te werken, en als gij uw moeder belogen hebt, dan zult gij mij zelf ook wel beliegen. Kom, ik breng je naar huis terug.

Nee, ik durf nu niet meer naar huis zei het meisje. En ik, zei ik op mijn beurt, kan me niet door uw geburen in opspraak laten brengen, door een hele nacht met jou alleen in huis door te brengen. Kom maar gerust met mij mee naar jullie huis. 

Als mijn moeder dat alles weet, dan krijg ik slagen, Laat mij toch hier zou blijven. Wel, zeg dan de waarheid, wat is hier gaande in huis? "Als gij niets aan uw vrouw en niets aan mijn moeder verklapt, dan zal ik u de waarheid zeggen". Wel nu, ik zal niets verraden en niets zeggen.  Wel, uw vrouw is zich boven in de schuur in het hooi gaan verstoppen. Zij heeft dekens en boterhammen mee, en zij slaapt in het hooi, en als gij morgen naar het werk bent, komt zij weer naar beneden, totdat gij weer naar huis komt. Zij heeft mij gezegd dat ik geen eten voor u moet klaarmaken. 

Wel bedankt, dan zal ik morgenvroeg boven de stallen in het hooi naar verborgen kippennesten en eieren gaan zoeken, en dan vind ik haar als toevallig. Die nacht sliep ik in de keuken op een bank. Het meisje sliep in de slaapkamer bij mijn zoontje en het pleegzusje.  

De volgende morgen vond ik mijn vrouw als toevallig in het hooi verborgen, en diezelfde dag ging het buurmeisje naar huis en vertelde aan haar moeder, Madame is al terug uit België,

Wie lust heeft hier anders over te denken, mag dat doen. Maar een feit staat vast, dat minderjarige meisje werd door mijn vrouw betaald om haar moeder en mij te bedriegen. Ik schrijf dit alleen omdat het een oorzaak is van latere gebeurtenissen, waarin de burgemeester en de voogdijraad de hoofdschuldigen zijn, en niet alleen om mijn vrouw te beschuldigen. 

Daarna kwam een oud vriendinneke van mijn vrouw voorbij net op het ogenblik dat ik me klaarmaakte om naar de namiddagdienst naar de koolput te gaan. Het was de eerste maal tijdens mijn huwelijk dat ik haar zag, en ik maakte mijn opmerkingen over haar flinke verschijning. 

O ja, deze maal was het gemeend. Zij ging trouwen met een hooggeplaatste  Duitser die binnenkort in Amerika werd verwacht, en zo'n kans wilde zij niet voorbij laten gaan. Omdat zij ons kende en reeds met mijn vrouw gesproken had, liet zij op de eerste plaats de keuze aan ons over om haar winkel in Lutterade over te nemen.  

Dat is lief van je, zei ik, maar ik moet nu naar mijn werk, overleg dat maar verder met mijn vrouw. En toen ik buiten op weg naar mijn werk was, dacht ik bij mezelf, als dat meisje zo'n goede zaken doet, dan mocht zij toch wel wat beter gekleed zijn. Zij zag er maar arm uit.

Toen ik die nacht van mijn werk thuis kwam, lag mijn vrouw nog wakker in bed. Zij geraakte van geluk en dromend van die voorgespiegelde rijkdom niet in slaap. Ze praatte lange tijd over de rijkdom van haar jeugdvriendin, die reeds in haar winkel zo rijk was geworden, dat zij al een naast haar winkel gelegen bouwplaats had gekocht, en per slot vroeg zij mij, hoe denk jij hierover? Ja, wat kan ik daarover denken? Dat die Duitser in Amerika wordt verwacht als een onmisbare, dat lijkt mij nogal straf.  Als uw vriendin maar niet in eenzelfde toestand zit als uw gestorven schoonzuster, en dat zij moet trouwen, antwoordde ik.

“Stommerik, gij kunt alleen maar slecht denken van de mensen”, zei Rosa. Wroeten is alles wat ge kent, en daarmee draaide zich mijn vrouw met haar rug naar me toe. 

Van nu af aan geleek mijn echtelijke woning veel op een huis van plezier, waar jongens en mannen samen met de dochters van de molenaarsvrouw vrije toegang hadden, want kwam ik s ‘avonds of in de nacht van mijn werk thuis, dan vond ik gewoonlijk allerhand jonge mensen, maar zelden mijn vrouw. 

Uiteindelijk liet ik mij overhalen om met mijn vrouw die winkel in Lutterade te gaan bezichtigen, waar ik waarschuwde die trouwlustige vriendin, aldus. Ik hoop dat ge mij niet bedriegt, want als ge mij bedriegt, dan bedriegt ge u zelf, en moet ge van mij geen oprechtheid verwachten. 

Ook ging ik op het eerste verdiep kennis maken met die juffrouw die daar zogezegd met haar broer woonde, in plaats van met vier kostgangers, zoals nadien bleek waar te zijn. Mijn vrouw en haar rijke vriendin volgden mij naar boven, en na die dame te hebben gezegd dat ik wellicht die zaak zou overnemen, vroeg ik haar: " en u woont hier alleen samen met uw broer die onderwijzer is?".

“Ik met mijn broer?”, vroeg die dame, en na enige aarzeling liet zij er “o ja”, op volgen. Pas later en te laat vernam ik dat mijn vrouw en haar vriendin achter mijn rug tegen haar hadden staan ja te wenken, en al zo werd ik door drie vrouwen tegelijk gevangen in hun leugens en nam de winkel over voor ruim tweeduizend gulden.

 

(wordt vervolgd)


Geen opmerkingen:

Een reactie posten

Hoofdstuk 1 "Onder de Schaduw van de Sint-Janskluis: Een Moeilijke Jeugd"

 Hoofdstuk 1.  Daar waar de brede stroom der Maas de grens vormt tussen Belgisch en Nederlands Limburg en waar nu dagelijks honderden Belgen...